Gisteren moesten Suzette en ik
allebei naar het ziekenhuis. Ik naar het IJsselland, Suzette naar het Groene
Hart.
Suzette had een vervroegde afspraak,
want het gaat helemaal niet goed met haar. Ze gaat steeds meer hoesten en ze
blijft maar misselijk en blijft maar overgeven, dus besloten ze om vervroegd
een scan te maken.
Bij thuiskomst durfde ik haar
nauwelijks te bellen, maar ja, je moet wel en waarvoor ik al vreesde werd
realiteit.
Suzette nam op en vroeg meteen hoe
het afgelopen was met mij in het ziekenhuis, maar ik wilde alleen maar weten
hoe het haar was vergaan.
Ze zei dat ze niet lang meer had, dat
het allemaal razendsnel was uitgezaaid in heel haar lichaam en dat haar lever
er ook helemaal vol mee zat. Haar artsen zagen er geen heil meer in en voor de
immuuntherapie kan ze met haar vorm kanker niet in aanmerking komen. Ze heeft
nog uiterlijk zo’n twee maanden te leven.
Hoeveel kan een mens eigenlijk
verdragen? De grond zakte helemaal weg onder mijn voeten. Mijn lieve, dierbare
zus, ik wil haar niet kwijt, ik kan en mag haar niet kwijtraken! Alsjeblieft
niet weer opnieuw diezelfde lijdensweg als destijds met mijn moeder, dat gevoel
van die almachtige machteloosheid, van niets kunnen doen voor degene die je zo
dierbaar is. Moeten toekijken hoe het leven uit ze wegebt, ze weg zien kwijnen
onder je handen en helemaal niets kunnen doen!
En ik vraag me af waarom ik nog moet
vechten voor mijn leven? Alles wat me dierbaar of lief is wordt altijd weer van
me weggenomen en ik kan dat niet meer, steeds weer afscheid moeten nemen en
blijven zitten met die doffe leegte. Ik sta voor zes weken van intensieve
bestralingen en ik vraag me af hoe ik daar doorheen moet komen, terwijl mijn
gedachten steeds bij mijn moedige zus zullen zijn. Ik voel me alleen nog zo
apathisch en murw geslagen.
Mijn lieve, dierbare zus, mijn hele
leven al mijn 2e moedertje. Je leerde me mijn veters strikken, mijn
naam schrijven, al was het dan met een k en een t. En als mama zei dat ze me
van de kleuterschool ging halen, dan rukte je je jas van de kapstok en
schreeuwde ‘ik ga wel, mama’ en weg was je. En dan stond je daar tussen al die
grote moeders zo trots te zijn en op me te wachten. Je viel van de stenen trap
bij je school, je knie lag helemaal open en je kreeg van mannen van een garage
een suikerbeestje als troost. En je gaf dat suikerbeestje aan mij. En werd ik
geslagen door iemand, dan was je als een tijger dat haar jong beschermde en hoe
groot die persoon ook was , je rende als een bezetene af op die persoon, vloog
hem of haar aan ‘blijf van mijn zusje’.
Je was er altijd, lieverd en ik kan
me geen leven zonder jou voorstellen.
Mijn hart doet zo ontzettend veel
pijn nu, dat is met geen woorden te beschrijven. ‘Dat is het leven nu eenmaal’,
zeggen ze. Maar wat een ironie!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten