Vrijdag, 9 november 2018
Het was woensdagmorgen en Jan appte
mij dat het helemaal niet goed met je ging.
Ik moest weer naar de bestraling,
maar ik besloot toch nog even bij je aan te keren, dat voelde als een zo sterke
drang. Je ademde heel snel en je lag met
open ogen en open mond, te zwak om die nog te sluiten. Ik streelde zachtjes je
hoofd en zei keer op keer hoeveel ik van je hield en dat alles goed was, dat je
straks naar het mooiste plekje zou gaan dat er bestond en je dus niet bang
hoefde te zijn.
Ik zei je dat je je geen zorgen hoefde te maken om Jan of mij,
want dat wij ons wel zouden redden. Ik wilde verdikkie niet bij je weg, maar de
zorgtaxi kon elk moment komen om mij naar het Erasmus in Dordrecht te brengen.
En ik fluisterde je toe dat ik naar de bestraling moest, maar meteen weer naar
je toe zou komen zodra ik terug was en of je dus op mij wilde wachten.
Verder adviseerde ik Jan toch maar
het spoednummer te bellen om te vragen of die snelle ademhaling van je wel
normaal was.
Ik moest toen dringend weg, want de
chauffeur kon nu elk moment voor mijn deur staan en dus gaf ik je een paar kusjes
op je voorhoofd en zei dat ik zo snel mogelijk terug zou komen.
Ik zat maar net in de wachtkamer van de Radiologie toen mijn
telefoon ging en ik zag dat het Jan was. Mijn hart bonsde bijna mijn lichaam
uit van angst, want ik wist dat het niet veel goeds kon betekenen.
Met trillende handen nam ik op en Jan
zei dat je net was overleden, om 09.00 uur.
Je had dus niet op me gewacht, was
stilletjes weggeglipt uit mijn leven.
Ik kan niet eens onder woorden brengen
hoe ik me voelde, hoe alles in mij kapot leek te gaan. Ik wilde er gewoon even
niet meer zijn, wilde wegvluchten voor dat vreselijke nieuws, voor die hele
tragedie waardoor ik je heen had moeten zien gaan.
Altijd meer dan moedig,
zonder klagen, bescheiden tot op het laatst.
Dagen kon je al niet eens meer
slikken, zelfs wat water kon je niet meer wegkrijgen en wij konden alleen nog
maar je lippen bevochtigen om je wat verlichting te geven.
Je kon je ogen zelfs niet meer
sluiten, zo verzwakt was je reeds en ach, hoe mager. De lieve radiologen daar
hebben mij liefdevol opgevangen en daar ben ik ze erg dankbaar voor.
Toen ik eindelijk thuis was gebracht
ben ik meteen naar je toe gegaan.
Roos en haar vriend Martin waren er al en je
schoonzus Cobie.
Roos heeft mij opgevangen en we zijn
samen naar je toe gegaan.
Ik kuste keer op keer je voorhoofd,
streelde je wangen en handen en je voelde al zo koud. Alsof je al zo lang bezig
was geweest te sterven!
Ik probeerde je gebroken ogen te
sluiten, maar dat lukte niet, ze gingen steeds weer open.
Verder is de hele dag langs mij
heengegaan. Ik kon me alleen nog maar zo apathisch voelen, zo wereldvreemd van
mezelf.
Zonder jou is er niets meer, lieverd.
Het laatste dierbare is me ontnomen en waarom, in godsnaam waarom? Je hebt
totaal geen kans gehad.
Ik wil je bellen en zeggen hoe ik me
voel, wat er in me omgaat, maar nee, je bent er niet meer. Ik moet het nu
helemaal alleen doen en dat voelt zo verlaten en leeg. En op het ogenblik kan
ik alleen maar huilen en huilen. Vannacht werd ik wakker en ik kon niet meer
slapen. Had enorme hoestbuien en last van mijn slokdarm en ik moest alsmaar aan
jou denken.
Je ligt aan de overkant en Jan en ik
zijn gisteren bij je geweest.
Je lag er zo mooi bij in je mooie
kleding en ze hadden je ogen en mond gesloten. Maar nu was nog duidelijker te
zien hoe broodmager en broos je door die terroriserende ziekte was geworden en
dat voelde hartverscheurend. Jan wilde het pinengeltje, dat ik voor je gekocht
had toen je in het ziekenhuis lag, aan je meegeven en op je kleding bevestigen.
Hij bibberde zo erg dat ik het maar heb gedaan en het is triest hem zo
ontredderd te zien.
Dinsdag is je afscheid en ik vraag me
nu al af hoe ik die dag moet doorkomen!
Toen je zo ziek was zei je ‘als je
straks maar een mooi gedicht voor me schrijft’. Natuurlijk lieverd, dat had je
niet eens hoeven zeggen.
Het gedicht heb ik klaar, samen met wat ik je nog wil
zeggen.
Roos zal naast me staan, want of ik het kan volbrengen, ik weet het
niet, maar zij zal het dan overnemen. Maar natuurlijk hoop ik dat ik zelf de
kracht heb om jou, mijn lieve zus, te zeggen wat ik nog zeggen wil, het laatste
wat ik nog voor je doen kan.
Gelukkig heb ik net op tijd weer
bijna mijn oude stem terug, misschien wel als kleine troost voor jouw afscheid,
wie zal het zeggen?
Ik kan alleen maar hopen dat je nu op
het mooiste plekje bent wat er is, want dat heb je zo meer dan verdiend.
Mijn lieve, dierbare, grote zus, ik
zal je zo ontzettend missen en hoe moet ik nu de kracht vinden om nog door te
gaan? Alles lijkt nu alleen nog maar zinloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten